Ga naar de inhoud

Evolutie? Ja, maar in hoeverre? Deel 1: Soortvorming

T-Rex Dinosauruswebshop.nl

Met deze serie van blogs wil ik de evolutietheorie niet ontkrachten maar de mensen kennis laten maken met andere theorieën, om zo een kritische discussie te openen.  

Evolutie bestaat, dat is een feit. Maar in hoeverre zorgt: mutatie, selectie, recombinatie en soortvorming voor het ontstaan van nieuwe biologische soorten?

Wanneer er over soorten gesproken wordt gaat het over biologische soorten, boven de soort staat de genus en boven de genus, de familie.

Genetische drift is de willekeurige verspreiding van genen bij seksuele/ aseksuele voorplanting.

Een allel is een verschillend variant van een gen.

Soortvormingsprocessen

Er zijn empirisch aantoonbare soortvormingsprocessen. Op de Faeröer eilanden heeft de ingevoerde muis zich binnen 300 jaar ontwikkelt tot een nieuwe biologische soort. Deze soort plan zich niet meer voort met de oorspronkelijke soort. Op het eiland Porto Santo is iets vergelijkbaars voorgevallen met enkele tamme konijnen. Deze konijnen verwilderden, pasten hun kleur aan de lavagrond en paarden niet meer met de oorspronkelijke soort wegens gedragsverschillen.

Biologische soorten ontstaan dus ook nu nog onder onze natuurlijke omstandigheden. Maar is dit ook het begin, van wat de evolutietheorie ons leert, dat soorten een opwaartse ontwikkeling doormaken?

Gevolgen van soortvormingsprocessen

Wanneer soorten zich afsplitsen, door een bepaalde specialisatie ten opzichte van de hoofdsoort, verkleint de genenpool bij het desbetreffende soort. Wat als gevolg een verarming van de genen pool tot effect heeft. Denk hierbij bijvoorbeeld aan incest, dit is een effect van genetische uniformiteit.

Als een groep dieren zich afsplitst van de populatie, bevat de genenpool van de afsplitsing over het algemeen alleen een gedeelte van de allelen van de oorspronkelijke genenpool. Zeldzame allelen zouden kunnen verdwijnen of in het beste geval bevat de deelpopulatie hetzelfde aantal allelen als oorspronkelijk. Door genetische drift kan de afsplitsing zich verder ontwikkelen (afsplitsen) tot een nieuwe soort. Deze kan zich zover verwijderen van de oorspronkelijke soort dat de soorten onderling niet meer (vruchtbaar) kruisbaar zijn. De uitgangspopulatie behoudt natuurlijk nog steeds een kruisingsbrug.

Het opsplitsen kan zeer lang doorgaan met steeds als gevolg dat de genenpool van de afsplitsing verarmt ten opzichte van de uitgangspopulatie. Dit betekent ook dat de recombinatiemogelijkheden verminderen om de genenpool eventueel te vergroten. De afgesplitste populatie bezit dus steeds een kleiner aantal mogelijkheden op variatie, omdat dit samenhangt met het aantal allelen en de mogelijk combinaties hiervan. Kortom het ontstaan van soorten gaat dus hand in hand met het verlies van informatie/inhoud van de genenpool.

Dit heeft weer als gevolg dat de nieuwe soort zich minder makkelijk kan aanpassen aan veranderende omstandigheden, ten opzichte van de uitgangsoort omdat die een rijkere genenpool bezit. Hierdoor is de nieuw ontstane soort gevoeliger voor uitstervingsgevaar, door de verarmde genenpool. De nieuw ontstane populatie mag dan wel beter zijn aangepast aan hun specifieke omgeving maar deze specialisatie betekent dus ook smaller aangepast.

Snelheid van soortvorming

Soortvormingsprocessen kunnen zeer snel optreden. Juist in een kleinere populatie kan de genenpool snel blijvende veranderingen ondergaan. Dit is ook logisch omdat, binnen een kleine restpopulatie verschillende mutaties zich snel kunnen verspreiden over de populatie. Waardoor er binnen een aantal generaties een nieuwe biologische soort kan ontstaan.

Samenvattend

Kortom soorten zijn ontstaan doordat stamvormen een uitgebreide genenpool bezaten welke doormiddel van specialisatie (variatie) steeds kleiner is geworden. Door de versmalling van de oorspronkelijke genen informatie zijn er gespecialiseerde nieuwe biologische soorten ontstaan. Deze nieuwe biologische soorten kunnen snel zijn ontstaan omdat specialisatie hand in hand gaat met verlies van ‘informatie’. Deze specialisatie leiden dus tot verarming in plaats van opwaarts gaande veranderingen.

Stel: we houden het nog 10 miljoen jaar uit op deze aarde, en de mensen vinden de fossielen van een Chihuahua, een Duitse herder en een wolf. Hoe zouden ze dit interpreteren? Waarschijnlijk zullen ze zeggen: “kijk! Het is allemaal begonnen met deze kleine onderontwikkelde Chihuahua welke is door geëvolueerd tot deze herdershond en die is uiteindelijk geëvolueerd tot het machtige roofdier, de wolf!”

In de praktijk ligt het toch allemaal net iets anders..

In deel 2 zullen we gaan kijken of mutaties de bron kan zijn voor het ontstaan van nieuwe structuren.

Bronnen:

Evolutie. Het nieuwe studieboek van Reinhard Junker en Siegfried Scherer

Laat een reactie achter